Nieuwe Nuances - Cobra Museum voor Moderne Kunst

Nieuwe Nuances

vrijdag 12 jul 2019 t/m maandag 2 dec 2019

Deel:

Het Cobra Museum brengt in de zomer van 2019 een nuance aan in de kunstgeschiedenis. Met de tentoonstelling Nieuwe Nuances streeft het Cobra Museum ernaar het beeld van de Cobra-beweging als ‘mannenclub’ bij te stellen. Nieuwe Nuances toont het werk van acht vrouwelijke kunstenaars in en rondom Cobra. Sommige van hen gevierd kunstenaar, sommige van hen volledige vergeten.

Sonja Ferlov Mancoba, Zonder titel, 1960 bruikleen The Estate of Ferlov Mancoba

Terwijl een aantal mannelijke kunstenaars in de geschiedschrijving over Cobra altijd prominent figureert, staan de vrouwelijke kunstenaars die een bijdrage hebben geleverd meer op de achtergrond. In Nieuwe Nuances staat het werk van de volgende acht vrouwelijke kunstenaars centraal.

Onderdeel van Cobra
Sonja Ferlov Mancoba
(1911, Kopenhagen – 1984, Parijs) en Else Alfelt (1910, Kopenhagen – 1974, Kopenhagen) waren lid van Høst, een Deense kunstenaarsgroep die in 1948 onderdeel werd van Cobra. Ferlov Mancoba’s deelname aan de Cobra-beweging bleef relatief beperkt. Haar werk werd afgebeeld in het Cobra-tijdschrift en er werd ook een boekje aan haar gewijd in de reeks Bibliothèque de Cobra. Zij nam echter geen deel aan de grote tentoonstelling in Amsterdam in 1949 en die in Luik in 1951. In de hevige discussie die binnen de Deense kunstwereld woedde over abstractie versus spontaniteit heeft zij nooit partij willen kiezen. Dat is duidelijk terug te zien in haar eigen sculpturale oeuvre, waarin zowel het meer figuratieve masker, als sculpturen in organische abstracte vormen voorkomen. In 2019 wordt Ferlov Mancoba in het Statens Museum in Kopenhagen en het Centre Pompidou in Parijs geëerd met het grootste retrospectief tot nu toe, als “een van de sleutelfiguren uit het Deense modernisme”.

De kunstenaars van Cobra waren mannen en vrouwen. Toch zijn we de vrouwen een beetje vergeten. V.l.n.r. staand : Karel Appel en Tonie Sluyter. Zittend Corneille, Nellie Riemens, Constant, Else Alfelt, Shinkichi Tajiri en Jacques Doucet

Het werk van Else Alfelt, dat permanent vertegenwoordigd is in het Carl-Henning Pedersen & Else Alfelt Museum, is in Denemarken ook zeer bekend. In 1949 nam Alfelt deel aan de eerste grote Cobratentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam en ze was betrokken bij diverse Cobraevenementen. De dichter Edouard Jaguer, die zeer nauw betrokken was bij Cobra, zei eens over Alfelt in relatie tot Cobra: “ze is geen mak lammetje in het hol van de weerwolf.” Kenmerkend voor het oeuvre van Alfelt zijn haar schilderijen van geabstraheerde landschappen. Puntige bergen die tot hoog in de hemel rijken met erboven een priemende zon of golvende heuvels in zacht gekleurde, dynamische toetsen. Naar verluid was het werk van Alfelt volgens met name de Nederlandse Cobra-leden te abstract.

Ferdi, Mothers Invention, 1968 Bruikleen Museum het Valkhof

Een drievoudig leven
Ferdi (Ferdi Jansen, Arnhem, 1927 – Baarlo, 1969) vertrok in 1950 naar Parijs, waar ze tussen ’51 en ’52 les kreeg van de beeldhouwer Zadkine. Ze ontmoette in Parijs ook het Cobra-lid Shinkichi Tajiri (1923-2009), aan wie zij vroeg haar de lastechniek te leren. Hierin experimenteerde ze met metalen composities en sieraden. Ferdi maakte sieraden van gelast ijzer, een voor die met voor die tijd ongebruikelijke materiaal. Haar sieraden en andere objecten waren in eerste instantie geïnspireerd op de Cobra-beeldtaal, maar hun structuren werden vervolgens al snel ontleend aan haar interesse in insecten. Naar aanleiding van een bezoek aan Mexico maakte Ferdi vanaf 1965 monumentale bloemen en ‘hortisculpturen’, vaak bestaande uit kunstbont en schuimplastic. Deze werken kunnen niet los worden gezien van de strijd in de jaren 60 om meer seksuele gelijkheid en vrijheid voor de vrouw. De vrijgevochten Ferdi zag zichzelf echter niet als onderdeel van de feministische beweging. Ze leefde, zonder het gevoel als vrouw een mindere plaats te hebben, een “drievoudig leven” waarin ze gelijktijdig de rol van moeder, echtgenote en kunstenaar vervulde. Voor de pers was het destijds soms moeilijk om verder te kijken dan haar vrouw-zijn. In recensies werd ze in de eerste plaats beschreven in termen als moeder en vrouw, gekleed in laklaarzen en blonde pruiken. Toch wist Ferdi substantiële aandacht te vergaren voor haar werk. Aan haar carrière kwam een onverwacht einde door haar voortijdige overlijden. Haar werk bevindt zich nu in belangwekkende collecties zoals die van het Rijksmuseum.

Uit liefde voor haar man

Madeleine Szemere Kemeny, Femme et Oiseau (Vrouw en vogel) 1946. Collectie Karel van Stuijvenberg

De werkwijze van Madeleine Szemere Kemeny (1906, Boedapest – 1993, Zürich) is verwant aan die van andere Cobra-leden. Ze haalde, net als veel Cobra-kunstenaars, inspiratie uit het naïeve karakter van kindertekeningen en uit het werk van de Franse kunstenaar Jean Dubuffet. Ze nam in 1949 op uitnodiging van Cobraoprichter Corneille deel aan de tentoonstelling in Amsterdam en werd als volwaardig lid beschouwd, al was haar bijdrage vrij minimaal. Het oeuvre van Kemeny bestaat voornamelijk uit schilderijen en tekeningen in aardetinten van alledaagse taferelen met vrouwen en kinderen. Ondanks de kwaliteit van haar werk kende zij geen bloeiende kunstcarrière. In 1956 stopte ze met de kunst “uit liefde voor haar man” Zoltan Kemeny, eveneens kunstenaar en lid van Cobra. Ze zei hierover: “Het was noodzakelijk om als man geboren te zijn; als echtgenote kon ik niet constant concurreren met Zoltan.” Wel bleef ze altijd tekeningen maken. Na de dood van haar man pakt ze ook de schilderkunst weer op.

Lotti van der Gaag en Kees van Bohemen waarvan zij ‘uit liefde voor de kunst’ afscheid van zou nemen. 1952

Uit liefde voor de kunst
Lotti van der Gaag (1923, Den Haag – 1999, Nieuwegein) plaatste haar kunstenaarschap boven het maatschappelijke belang van het huwelijk. Ze weigerde te trouwen met de kunstenaar Kees van Bohemen. “Kees van Bohemen wilde met me trouwen, maar dan moest ik ophouden met werken. Dat vond ik onredelijk, daarom is het ook uitgegaan.” aldus Lotti van der Gaag.

Lotti van der Gaag is door verschillende autoriteiten uit de kunstwereld beschouwd als een van de experimentelen van Cobra. Dit vanwege de verwantschap in de manier van werken, maar ook omdat ze onderdeel uitmaakte van het kunstenaarsleven in het ateliercomplex in Parijs waar belangrijke Nederlandse Cobra-kunstenaars hun intrek hadden genomen. Zij nam echter geen deel aan de grote Cobra-tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam in 1949 of aan andere Cobra-activiteiten. Een aantal Cobra-kunstenaars, zoals Corneille, bleef zich altijd hevig verzetten tegen het idee om Van der Gaag als onderdeel van Cobra te zien. Ze was immers niet betrokken geweest bij de oprichting, noch bij het tijdschrift of de bijeenkomsten. Het sculpturale werk van Van der Gaag bestaat vanaf de jaren 50 uit gewaagde, open bouwsels in klei en gips. De sculpturen nemen de vormen aan van fantasiewezens, geabstraheerde dieren en later geheel abstracte constructies.

Dora Tuynman, Compositie, 1960. Collectie Stedelijk Museum Schiedam.

Vergeten: Dora Tuynman en Anneliese Hager
Dora Tuynman
(1926, Montpellier – 1979, Deventer) nam net als Lotti van der Gaag volledig deel aan het leven aan de Rue Santeuil in Parijs waar ook Appel, Constant en Bram Bogart werkten. Haar eerste werk in Parijs is expressionistisch van aard. Vanaf 1954 wordt haar werk gewaagder. Deze ontwikkeling mondde in de jaren zestig uit in krachtige abstract-expressionistische werken. Ze was geen lid van Cobra en daar is ook nooit discussie over geweest. Haar schilderijen werden, net als het werk van Cobra-leden, wel als experimenteel beschreven en zijn ook regelmatig in verband gebracht met Cobra. In de loop van de jaren 50 en 60 kreeg Tuynman verschillende tentoonstellingen in Nederland en Parijs. Galeriehouder Iris Clert selecteerde haar werk voor de openingstentoonstelling van haar galerie, die al snel de ‘hotspot’ zou worden van de Parijse avant-garde – met kunstenaars als Yves Klein en Tinguely. Ondanks de overwegend positieve reacties die Tuynmans werk al sinds de jaren 50 ten deel vielen, werd het slecht verkocht. Eind 1962 vertrok ze definitief uit Parijs.

“Dora Tuynman kreeg steeds meer last van depressies en waanvoorstellingen. Zo vertelde ze haar familie almaar dat haar monumentale panelen, brede pastel-golven van abstracte bladeren en bloemkelken, gemaakt voor een kerk in Emmen, waren vernietigd. Niemand die haar nog geloofde. Toen de familie na haar dood in 1979 – ze maakte in Deventer een eind aan haar leven – een bezoek bracht aan die kerk in Emmen, bleek de belangrijkste opdracht die ze ooit kreeg inderdaad naar een vuilnisberg te zijn afgevoerd. Zo’n ongekende stompzinnigheid is voor elke kunstenaar een drama, laat staan voor ‘een elfje’ dat in een onwennige wereld weinig houvast vond.” (Marianne Vermeijden in de NRC op 16 november 1991).

Marta Hoepffner, Portrait of Anneliese Hager, 1953. Harvard Art Museums/Busch-Reisinger Museum, Gift of the German Friends of the Busch-Reisinger Museum, 2019.112

Anneliese Hager (Schneudemühl, tegenwoordig Piła, 1904 – 1997, Korbach) werd opgeleid als fotograaf in de jaren twintig van de vorige eeuw. Door haar kennismaking met het werk van de bekende kunstenaars Man Ray en László Moholy-Nagy begon ze midden jaren 30 met het maken van fotogrammen. In 1934 ontmoette ze Karl Otto Götz (1914-2017), met wie ze later trouwde. Samen met hem ondernam ze fotografische experimenten. De schaarste aan materiaal tijdens en na de Tweede Wereldoorlog was een stimulans voor Hagers creativiteit. In haar foto’s combineerde ze natuurlijke vormen met abstracte vormen met een scala aan technieken. In deze periode werkte Hager overdag als huisvrouw en ’s nachts als kunstenaar. In 1947 schrijft ze haar bekendste bundel Die Rote Uhr und andere Dichtungen, waarin haar fotogrammen ook opgenomen werden. Hager schreef regelmatig, en publiceerde onder meer in het tijdschrift Meta, een publicatie geredigeerd door haar man Götz. Hager en haar man Götz werden lid van Cobra. Haar bijdrage bleef echter beperkt tot een gedicht en twee foto’s in het Cobra-tijdschrift. Hagers fotografische werken zijn in de loop der tijd in de vergetelheid geraakt en amper te traceren.

Hennie Riemens met op de achtergrond Corneille

Ooggetuige van Cobra
Henny Riemens (1928, Amsterdam – 1992) begon haar opleiding als fotograaf eind jaren 40 in Amsterdam bij Frits Lemaire. Begin ‘48 leerde ze Corneille kennen. Met hem reisde ze naar Parijs en maakte daar foto’s die deels gebaseerd zijn op de Nederlandse traditie van documentaire fotografie, deels gevoed lijken door de tijdgeest en de denkwereld van haar omgeving. Als fotograaf nam Riemens actief deel aan de Cobra-beweging: ze legde een groot aantal belangrijke momenten vast en wordt ook wel de ‘ooggetuige van Cobra’ genoemd. Doordat Riemens deze historische momenten heeft vastgelegd, heeft ze bijgedragen aan het ontstaan van de zogenaamde Cobra-mythe, maar hebben haar andere verrichtingen als fotografe nauwelijks aandacht gekregen. In 1977 maakte ze de ludieke reisgids Neem nou Parijs, met foto’s van haar en tekst van Jacqueline Wesselius dat een ware cultstatus kreeg. De naam en het werk van Riemens werden echter niet erg bekend bij een groot publiek en dat is ook nu nog steeds het geval. In de publicaties die er zijn, wordt haar relatie met Corneille vaak op de voorgrond gezet.