Op het eerste gezicht lijken de kunstwerken van het surrealisme en Cobra misschien weinig overeenkomsten te hebben. Toch was het surrealisme fundamenteel voor (het ontstaan van) de Cobra-beweging. Een aantal van de oprichters van Cobra waren namelijk nauw betrokken bij de groep Le Surréalisme Révolutionnaire die in 1947 werd opgericht. Al snel ontstonden er binnen deze groep grote meningsverschillen. Christian Dotremont, Joseph Noiret, Asger Jorn, Constant, Karel Appel en Corneille verlieten in 1948 boos en teleurgesteld een bijeenkomst van de surrealistische groep. Hieruit werd een nieuwe groep geboren die de naam Cobra kreeg.
De Cobra-kunstenaars waren getekend door de Tweede Wereldoorlog en voelden zich sterk aangetrokken tot het spontane scheppingsproces (ook wel psychisch automatisme genoemd) wat opgeroepen werd vanuit het onderbewuste. De surrealisten hielden zich al voor lange tijd bezig met dit onderbewuste zichtbaar maken. Veel Cobra-kunstenaars waren voornamelijk geïnteresseerd in de kunstenaar Joan Miró, die zich niet bij de surrealisten aansloot, maar volgens André Breton “het meest surrealistisch van ons allen” was. De invloed van Miró, die spontaniteit belangrijk vond en veel sculpturen maakte van afgedankte materialen, is in een aantal Cobra-werken terug te zien, bijvoorbeeld in Henry Heerups Kat med Fugl (1950).
In deze presentatie worden, via werken van de bekende Cobra-kunstenaars grotendeels uit de eigen museumcollectie, zowel de invloed en overeenkomsten als de tegenstrijdigheden en verschillen tussen het surrealisme en Cobra getoond.
De Cobra-kunstenaars dachten ook kritisch over het surrealisme; zij hadden bijvoorbeeld niets met het verhalende surrealisme van kunstenaars als Salvador Dalí en René Magritte. Onder andere Constant en Asger Jorn schreven teksten en manifesten waarin zij hun kritiek op deze vorm van surrealisme uitten. Deze tegenbeweging zal je ook tegenkomen in de tentoonstelling.
De tentoonstelling Surrealisme en Cobra is te zien op de begane grond.