In Denemarken hanteerden de Duitse bezetter een wat soepeler regime, waardoor experimentele kunst zich vrijer kon ontwikkelen dan bijvoorbeeld in Nederland. In reactie op de bezetting richtte Asger Jorn in 1941 het tijdschrift Helhesten op. De titel, die hellepaard betekent, was een protest tegen de monsterlijkheid van de Duitse bezetting. Veel kunstenaars die bij Helhesten betrokken waren, waren net als Jorn zelf, lid van de kunstkring Høst. Naast Høst-leden Ejler Bille, Henry Heerup, Egill Jacobsen en Carl-Henning Pedersen waren er ook antropologen, archeologen, psychologen en wetenschappers bij het tijdschrift betrokken.
Experimentele groep in Holland
In 1946 maakten de Nederlandse kunstenaar Constant en de Deense kunstenaar Asger Jorn kennis in Parijs bij een tentoonstelling van Joan Miró (1893-1983). Via de dynamische en internationaal georiënteerde Jorn raakte Constant bekend met het kunstleven in Parijs en met de vrije expressieve schilderstijl die de Denen tijdens de oorlog hadden ontwikkeld. Er ontstaat een briefwisseling en Jorn en Constant smeedden plannen voor de oprichting van een experimentele groep. Jorn kwam in 1947 met die bedoeling zelfs een paar weken inwonen bij Constant.
Le Surréalisme Révolutionnaire
In oktober 1947 ondertekenden groepen uit diverse landen, waaronder Tsjechië, Frankrijk en België, een verklaring van een nieuwe groep: Le Surréalisme Révolutionnaire (Het Revolutionaire Surrealisme). De Deense avant-garde werd vertegenwoordigd door Asger Jorn, al waren zijn kameraden van Høst daar waarschijnlijk nauwelijks van op de hoogte. De secretaris van de groep was de Belgische dichter Christian Dotremont. De leden van de groep beschouwden zichzelf als communistische surrealisten, hoewel de communistische partij het surrealisme afwees.
Kunstcriticus Michel Ragon in 1988: “Al is Asger Jorn altijd de ziel van Cobra geweest, Dotremont was in feite de grote organisator, zonder wie Cobra niet had bestaan.”
Een bont gezelschap
Een aantal kunstenaars, zoals Pierre Alechinsky, Karel Appel, Constant, Corneille, Asger Jorn en Carl-Henning Pedersen, genoten na het uiteenvallen van Cobra grote (inter) nationale bekendheid. De groep was echter niet beperkt tot deze bekende namen. In de eerste grote Cobra-tentoonstelling in 1949 bijvoorbeeld, toonden maar liefst 29 kunstenaars uit tien landen hun werk in het Stedelijk Museum Amsterdam. De bijdragen van al deze verschillende kunstenaars zorgden voor de diversiteit en vitaliteit die Cobra zo kenmerkt.
Uiteenlopende perspectieven op Cobra
Vanaf de jaren 60, tien jaar na het uiteenvallen van de Cobra-beweging, verschenen kunsthistorische artikelen over Cobra in binnen- en buitenland. Het was de Nederlandse kunsthistorica Willemijn Stokvis die in 1974 het standaardwerk over Cobra publiceerde. Ze stelde dat de belangrijkste betekenis van Cobra te vinden was in de ontwikkeling van een bepaalde schilderkunstige stijl, een ‘Cobra-taal’. Deze ontwikkeling was al vóór Cobra bij de Deense experimentelen begonnen.